Ezra 10

1Als Ezra alzo bad, en als hij deze belijdenis deed, wenende en zich voor Gods huis nederwerpende, verzamelde zich tot hem uit Israël een zeer grote gemeente van mannen, en vrouwen, en kinderen; want het volk weende met groot geween.
 belijdenis deed, Van de zonden des gansen volks in het algemeen, en de grove zonde der huwelijken met de afgodische heidenen in het bijzonder.
2Toen antwoordde Sechanja, de zoon van Jehiel, een van de zonen van Elam, en zeide tot Ezra: Wij hebben overtreden tegen onzen God, en wij hebben vreemde vrouwen van de volken des lands bij ons doen wonen; maar nu, er is hope voor Israël, dezen aangaande.
 antwoordde Sechanja, Dat is, hij nam het woord, begon te spreken. Zie Jdg 18:14 .
,
 doen wonen; Dat is, getrouwd, of tot echtelijke gemeenschap en bijwoning aangenomen; alzo vs.10, 14, 17,18; Neh 13:23 , Neh 13:27 .
,
  hoop voor Israël, Te weten, deze, dat men, door ware bekering, Gods straf zoeke te ontgaan; waarvan in het volgende.
3Laat ons dan nu een verbond maken met onze God, dat wij al die vrouwen, en wat van haar geboren is, zullen doen uitgaan, naar den raad des Heeren, en dergenen, die beven voor het gebod onzes Gods; en laat er gedaan worden naar de wet.
 beven Gelijk boven, Ezr 9:4 .
4Sta op, want deze zaak komt u toe; en wij zullen met u zijn; wees sterk en doe het.
 komt u toe; Of, [ligt] op u; dat is, het betaamt u, het is uw ambt, uw plicht, als priester zijnde en last hebbende van den koning van Perzië.
5Toen stond Ezra op, en deed de oversten der priesteren, de Levieten en gans Israël zweren, te zullen doen naar dit woord; en zij zwoeren. 6En Ezra stond op van voor Gods huis, en ging in de kamer van Johanan, den zoon van Eljasib; als hij daar kwam, at hij geen brood, en dronk geen water, want hij bedreef rouw over de overtreding der weggevoerden.
 voor Gods huis, Uit de plaats van het voorhof des volks.
,
 ging in Om aldaar een gewissen voet en orde van executie te beramen, die in het volgende verhaald wordt.
,
 brood, Dat is, hij nuttigde geen spijs of drank.
,
 der weggevoerden Zie boven, Ezr 9:4 , alzo in het volgende.
7En zij lieten een stem doorgaan door Juda en Jeruzalem, aan al de kinderen der gevangenis, dat zij zich te Jeruzalem zouden verzamelen.
 stem Dat is, gebod publiceren, uitroepingen doen, gelijk boven, Ezr 1:1 .
8En al wie niet kwam in drie dagen, naar den raad der vorsten en der oudsten, al zijn have zou verbannen zijn; en hij zelf zou afgezonderd wezen van de gemeente der weggevoerden.
 afgezonderd Dat is, gehouden voor geëxcommuniceerd, afgesneden, of gebannen uit de gemeente.
,
 weggevoerden Hebreeuws, wegvoering.
9Toen verzamelden zich alle mannen van Juda en Benjamin te Jeruzalem in drie dagen; het was de negende maand op den twintigsten in de maand; en al het volk zat op de straat van Gods huis, sidderende om deze zaak, en vanwege de plasregenen.
 negende maand Genoemd Chisleu, passende voor een deel op November, voor een deel op December.
,
 straat van Gods huis, Zie Neh 2:8 . Waaruit sommigen afnemen dat hier verstaan wordt de plaats van het voorhof des tempels, die te dezer tijd nog open en onbemuurd geweest is.
,
 sidderende Uit conscientie hunner misdaad en vrees van Gods straf.
10Toen stond Ezra, de priester, op en zeide tot hen: Gijlieden hebt overtreden, en vreemde vrouwen bij u doen wonen, om Israëls schuld te vermeerderen.
  Israëls schuld Hebreeuws, tot Israëls schuld toe te doen.
11Nu dan, doet den Heere, uwer vaderen God, belijdenis en doet Zijn welgevallen, en scheidt u af van de volken des lands, en van de vreemde vrouwen.
 doet den HEERE, Hebreeuws, geeft.
12En de ganse gemeente antwoordde en zeide met luider stem: Naar uw woorden, alzo komt het ons toe te doen.
 luider stem Hebreeuws, groter.
,
  komt het ons toe Vergelijk boven, vs.4.
13Maar des volks is veel, en het is een tijd van plasregen, dat men hier buiten niet staan kan; en het is geen werk van een dag noch van twee; want velen onzer hebben overtreden in deze zaak.
 niet staan kan; Hebreeuws, geen kracht is om te staan.
,
  velen onzer Hebreeuws, wij hebben vermenigvuldigd te overtreden.
14Laat toch onze vorsten der ganse gemeente hierover staan, en allen, die in onze steden zijn, die vreemde vrouwen bij zich hebben doen wonen, op gezette tijden komen, en met hen de oudsten van elke stad en derzelver rechters; totdat wij van ons afwenden de hittigheid des toorns onzes Gods, om dezer zaken wil.
 hierover staan, Dit is aldus aangevuld uit vs.15.
,
 oudsten Als hebbende speciale kennis van de inwoners hunner plaatsen, en kunnende van alle gelegenheid den groten raad te Jeruzalem berichten.
,
 van elke stad Hebreeuws, van stad en stad.
,
  om dezer zaken wil Anders, gedurende deze zaak; of, totdat de zaak [zij afgedaan]; idem; deze zaak aangaande.
15Alleenlijk Jonathan, de zoon van Asahel, en Jehazia, de zoon van Tikva, stonden hierover; en Mesullam, en Sabbethai, de Leviet, hielpen hen.
  Alleenlijk Jónathan, Het schijnt dat dezen alleen onder de priesters onschuldig geweest zijn aan deze misdaad. Vergelijk het volgende.
16En de kinderen der gevangenis deden alzo; en Ezra, de priester, met de mannen, de hoofden der vaderen, naar het huis hunner vaderen, en zij allen, bij namen genoemd, scheidden zich af, en zij zaten op den eersten dag der tiende maand, om deze zaak te onderzoeken.
 tiende maand, Genoemd Thebet, passende voor een deel op December, voor een deel op Januari.
17En zij voleindden het met alle mannen, die vreemde vrouwen bij zich hadden doen wonen, tot op den eersten dag der eerste maand.
 eerste maand Abib, of Nisan; passende voor een deel op Maart, voor een deel op April.
18En er werden gevonden van de zonen der priesteren, die vreemde vrouwen bij zich hadden doen wonen; van de zonen van Jesua, den zoon van Jozadak, en zijn broederen, Maaseja, en Eliëzer, en Jarib, en Gedalja. 19En zij gaven hun hand, dat zij hun vrouwen zouden doen uitgaan; en schuldig zijnde, offerden zij een ram van de kudde voor hun schuld.
 gaven hun hand, Dat is, zij beloofden bij handtasting. Vergelijk 2Ki 10:15 .
,
 voor hun schuld Zie Lev 4:3 , enz., waar den priesters zowel als den gemenen man bevolen wordt, nevens de schuldbekentenis, hun offerande te brengen.
20En van de kinderen van Immer: Hanani en Zebadja. 21En van de kinderen van Harim: Maaseja, en Elia, en Semaja, en Jehiel, en Uzia, 22En van de kinderen van Pashur: Eljoenai, Maaseja, Ismaël, Nethaneel, Jozabad en Elasa. 23En van de Levieten: Jozabad, en Simeï, en Kelaja ( deze is Kelita), Pethahja, Juda en Eliëzer. 24En van de zangers: Eljasib; en van de poortiers: Sallum, en Telem, en Uri. 25En van Israël: van de kinderen van Paros: Ramja, en Jezia, en Malchia, en Mijamin, en Eleazar, en Malchia, en Benaja.
  Israël Tot hiertoe zijn verhaald de schuldigen in den kerkelijken stand, die tot den tempeldienst behoorden; nu volgen die daar buiten waren onder het volk.
26En van de kinderen van Elam: Mattanja, Zacharja, en Jehiel, en Abdi, en Jeremoth, en Elia. 27En van de kinderen van Zatthu: Eljoenai, Eljasib, Mattanja, en Jeremoth, en Zabad, Aziza. 28En van de kinderen van Bebai: Johanan, Hananja, Sabbai, en Athlai. 29En van de kinderen van Bani: Mesullam, Malluch en Adaja, Jasub en Seal, Jeramoth. 30En van de kinderen van Pahath-moab: Adna, en Chelal, Benaja, Maaseja, Mattanja, Bezaleël, en Binnui, en Manasse. 31En van de kinderen van Harim: Eliëzer, Jissia, Malchia, Semaja, Simeon. 32Benjamin, Malluch, Semarja. 33Van de kinderen van Hasum: Mathnai, Mattata, Zabad, Elifelet, Jeremai, Manasse, Simeï. 34Van de kinderen van Bani: Maadai, Amram, en Uël, 35Benaja, Bedeja, Cheluhu,
  Chelúhu, Of, Cheluhi.
36Vanja, Meremoth, Eljasib, 37Mattanja, Mathnai, en Jaasai, 38En Bani, en Binnui, Simeï, 39En Selemja, en Nathan, en Adaja, 40Machnadbai, Sasai, Sarai,
  Machnádbaï, Of, Mabnadbai.
41Azareël, Selemja, Semarja, 42Sallum, Amarja, Jozef. 43Van de kinderen van Nebo: Jeiel, Mattithja, Zabad, Zebina, Jaddai, en Joël, Benaja.
  Jaddaï, Of, Jaddau.
44Alle dezen hadden vreemde vrouwen genomen ; en sommigen van hen hadden vrouwen, waarbij zij kinderen gekregen hadden.
 bij welke zij Hebreeuws, en zij hadden zonen, of, kinderen gesteld. Hij wil zeggen dat zij de heidense vrouwen verlaten hebben, zowel die kinderen hadden, als die gene hadden, gelijk boven, vs.3 gezegd is. Anders, en daaronder waren vrouwen, die kinderen voortgebracht hadden.
Copyright information for DutSVVA